Patrick Corillon omschrijft zichzelf niet als beeldhouwer noch als schrijver maar als p/asticien en zijn werken kunnen als plastische ficties geduid worden. Sinds 1984 heeft hij een oeuvre opgebouwd dat kan gesitueerd worden in het verlengde van het discours dat ten grondslag ligt aan het oeuvre van Marcel Broodthaers. Net zoals bij Broodthaers, en ook bij Magritte, getuigt het werk van CorilIon van een voortdurende ondervraging van en onderzoek naar de verhouding tussen de kunst, de wereld, de woorden en de dingen en hun verband met de realiteit.
Zijn gematerialiseerde ideeën worden geschraagd door referentiële teksten die steeds een wezenlijk onderdeel zijn van de concepten die hij plastisch uitwerkt. Corillon verzint pseudo-historische gebeurtenissen, bizarre semi-wetenschappelijke ficties, imaginaire biografische anecdotes en hypothetische situaties uit het leven van bekende kunstenaars als Brancusi, Borges, Delacroix, Uccello, Gogol, Céline, Poe, e.a. Hij bedenkt tevens plausibele verhalen over personages die hij zelf creëert. In Corillons werk zit een verschuiving van de kennis naar de fictie. Eruditie vormt de grondslag maar die wordt gerelativeerd door toevoeging van imaginaire gegevens. De strekking van de situaties die hij bedenkt, is poëtisch, absurd, tragisch en zijn ficties worden dikwijls gekenmerkt door een samengaan van humor, wreedheid en onmacht. Begrippen als verwachting, uitstel, afwezigheid en mislukking vormen de rode draad in zijn betoog. Niet zelden wekt dit sympathie op, zowel voor de beroemde of anonieme mensen, als voor de geheimzinnige vogeltjes of eigenaardige planten die hij ten tonele voert. De plastische realisatie van de kunstwerken is zeer verscheiden. Zijn pseudo-reële verhalen worden materieel uitgewerkt op muren, bomen, stadsmonumenten, sokkels, bootmasten e.d. in diverse materialen en vormen.
Voor de wandsculptuur LA GRANDE RÉTROSPECTIVE J. BEUYS.. , modelleerde Carillon van geplastificeerde electriciteitsdraden een tekst, elke zin in een andere kleur, de uiteinden van de draden leidde hij via een plastic buis naar een functieloze contactdoos. Dit werk is in eerste instantie beeldend maar het krijgt zijn betekenis door tussenkomst van de tekst. Het tweede werk C'EST PEUT-ÊTRE ICI QUE MONDRIAN., werd bevestigd op de gevel van het museum. Het gaat om een blauw geëmailleerde plaat die qua vorm en uitzicht identiek is aan de vroegere straatnaamborden en waarop de tekst zowel in het Frans als het Nederlands is aangebracht. De koele, ambtelijke vormgeving contrasteert met de fantasievolle, literaire anecdote. Corillon geeft de verbeelding hier een pseudo-officiële vorm en parodieert de administratieve aanpak om via dergelijke borden verboden mee te delen of aanduidingen en informatie te verschaffen over historische bouwwerken, monumenten, parkbomen e.d. De werken van Carillon veroorzaken een verwarring tussen «het echte» en «het gekunstelde», tussen werkelijkheid en illusie. De kunstenaar plaatst echter niet zomaar Oichtung naast Wahrheit maar suggereert dat er geen duidelijk verschil bestaat tussen een authentiek en een gefingeerd gegeven. De waarheid ligt in een waarschijnlijk, een plausibel, een mogelijk, een leugen. Zo maakt hij de macht van de verbeelding over de werkelijkheid aanschouwelijk.
De werkelijkheid is een hypothese, een mogelijkheid onder vele en elke mogelijkheid maakt deel uit van de werkelijkheid.

Liliane Dewachter