Patrick Carillon

Dromen in het echt

Corillons objekten zijn toegangspoort of relikt van een verhaal: ze gaan over planten die niet konden groeien, een beeld dat nooit tot stand kwam of over de schone zang van een zeldzame vogelsoort die iedereen onbekend is. Hij situeert ze vaak in een kontekst waarbinnen ze geloofwaardig dreigen te worden; de plantstudies in een tuin, de hokjes met vogelverhaaltjes in een park. Corillon praat over de fantazie rond de werkelijkheid, in plaats van kommentaar te leveren bij de werkelijkheid zelf; maar meteen stelt hij ook de vraag of er wel zo'n groot verschil is tussen beide. Wat wij als reëel ervaren, is niet reëler dan wat niet tot de - d.w.z. onze - realiteit behoort; de werkelijkheid is een hypotese, een mogelijkheid onder vele (en elke mogelijkheid is een werkelijkheid). Wat écht bestaat, verschilt alleen van de rest doordat het konkrete vormen aannam.

Corillons werk debiteert niet zomaar Dichtung naast Wahrheit; fiktie als vluchtmotief is niet meer dan een randverschijnsel, afleiding naast wat zgn. écht is. Hij toont de macht van het fiktieve over de werkelijkheid. Wat we als reëel zien, is een produkt van de verhalen die men er overheen spreidt. De aankleding is echter dan de kern, ze is de manier waarop het reële voor ons reëel wordt. De werkelijkheid is de grondstof voor het bewustzijn. Hij manipuleert ons kijken, hij doet dus voor ons wat wij - al kijkend -met de realiteit doen.
De 'Plaques' die hij op gewone plaatsen aanbrengt, vertellen uit de lucht gegrepen anekdotes over kunstenaars; ze boetseren de plaats met een verhaal. Ze creëren een territorium, strijken neer in de werkelijkheid. Ze hebben macht over de omgeving: macht van de verbeelding; maar eens herkend als kunst zijn ze kwetsbaar: hun Dichtung wordt zeltbetrokken woorden temidden van het tastbare. Ze zijn even kwetsbaar als ons kijken zelf: een bèspreken in plaats van een uitspreken. Een ijle bedekking van het naamloos konkrete dat de realiteit is. Corillon kiest voor zijn fantazie, de voeding die wij oog in oog met de realiteit nodig hebben. Wat onaantastbaar reëel is, is voor ons onverteerbaar: we willen begrijpen, d.w.z. dat de werkelijkheid ons toebehoort. Elke keer dat een indruk de weg door ons hoofd heeft afgelegd, ontstaat een nieuw fantastisch moment, een stukje van het verhaal dat onze kennis heet te zijn.
Corillon vertelt niet enkel een verhaal, hij schotelt het ons voor. Hij maakt stukjes werkelijkheid konsumeerbaar in een objekt - alsof ze voor het grijpen lagen.
Hij maakt van de wereld een scène, het decor van zijn eigen voorstelling. De teksten over het gezang der vogels die hij in een kastje op boomstammen hing, zetten de omgeving naar hun hand; ze creëren verwachtingen, alsof de illusie elk moment zijn kop boven water kan steken. Het verhaal over die omgeving· in dit geval een park - is fiktief, maar dat zegt evenveel over onze 'echte' verhalen als over de zijne. Hij toont wat wij met de realiteit doen: ze onteigenen door onze fiktie.
In een park bij Nantes maakte hij een werk rond een botanist die bloemen uit Italië wilde overplanten in een soort 'Petite Italie', dat was opgericht voor de Fransen die na de Napoleontische oorlogen niet meer gewenst waren in het echte Italië. Jammer genoeg stierf heel de Italiaanse flora door watergebrek. Slechts één zaadje vond het laatste hoekje water; Corillon laat het zich in de waterslang nestelen, en doet die om de hoek omhoogkringelen tot een dekoratieve muurplant. Hij ontkent de integriteit van de plek: hij gebruikt een funktioneel element, op de enige utilitaire plaats in het hele doorslag-Italië, en maakt er een dekoratieve woekerplant van. De fiktie open en bloot, in zijn kunstmatigheid. Maar toch reëel.
In Corillons werk zit een verschuiving van het weten naar het verhaal. Hij weet dat de werkelijkheid niet kan worden uitgesproken, dat ze nooit ongeschonden plaats neemt in het woord. Wat wij kennis noemen is een ontmoeting tussen het denkbeeldige van in ons en het reële waarin we staan. Ook de kunstenaar is geen neutraal medium, geen objektief kanaal; hij spiegelt de werkelijkheid aan zichzelf, minder om ze te leren kennen zoals ze is, dan om ze leefbaar te maken: een biotoop voor gedachten. Corillon toont de wezenlijke akt van kennis: menselijk be-leven wat onverwerkt buiten ons ligt.
Kunst verklaart de werkelijkheid niet, is er niet op gestoeld; bij Corillon verwoordt ze het tekort aan begrip erover, en ze doet dat vanuit haar kunst-zijn. Veel van zijn werken doen aan fiktieve introspektie. De 'Observaties van Gepetto c...., Milanees Botanist' zijn studieobjekten; ze bestuderen de reden waarom de zaden van een reeks verzonnen plantsoorten niet konden kiemen. De verschillende observaties nemen de gedaante aan van wat niet kon zijn; het worden zelf - kunstmatige - planten. Ze brengen een afwezigheid tot stand, ze roepen (on)werkelijkheden naast de werkelijkheid in herinnering. Een aantal objekten verwoorden een negatief inzicht, een 'waarom niet' i.p.v. een 'waarom'. Dat doen ook de 'Boites': houten blokken met aanduidingen van de beeldhouwer, die ermee wilde werken, maar aan het oppervlak bleef haperen. Ingewerkt in de doosvorm, lees je een tekst over Baptiste D., verhalen of denkbeelden die circuleren rond een denkbeeldig doel.
Corillons objekten hebben ook in de los uitgesproken zin iets van een 'waarom niet?'. Ze kiezen bewust voor zijsporen van de ervaring; ze verwisselen marge en centrum. Ze gaan over onmogelijke levensechtheid van kunst: de niet bereikte skulptuur (in de 'Boites') is ook het punt waarop het werk samenvalt met zichzelf, waarop het volledig konkreet en werkelijk wordt. Daartegenover staat de afsplitsing tussen werk en het verhaal errond, dat het werk wordt. Corillons creatie rust niet in zichzelf; er is geen geslotenheid in de zin van 'het werk is het werk'. Hij relativeert kunst in haar positie als kern van de zaak, het objektieve standpunt van het werk dat pretendeert dat het is zoals het moest zijn. Corillons werken geven hun spekulatief karakter bloot, eerder omschrijvend dan doorgrondend, maar in de hypotese krijgen ze ook hun vrijheid terug: losgekoppeld van de dwang om essenties te belichamen, vrij van gegeven richtpunten, wordt kunst weer een instrument voor het eigenlijke leven.
De hypotese is de fase voor het kille objekt, dat de vreemdgeworden neerslag vormt van het denkproces. Tegenover die objektiviteit van het autonome werk staat het ingekeerde van de hypotese: een meer zelfbetrokken positie, dichter bij het engagement van de kunstenaar, en verder van de wet die gesteld wordt in de vorm. Bij Corillon volgt het objekt zijn verhaal, het geeft vorm aan de hypotese als hypotese. De waarheid ligt in een leugen, in feite een open subjektiviteit: de ruimte waarin de wereld voor ons bestaat. Corillons werk zegt dat het leven een droom is over de werkelijkheid die deze nooit raakt, en dat kunst naar de werkelijkheid toeleeft.
Hij maakt de gedachte materieel; bespiegelingen worden letterlijk belichaamd; het worden gedachte-konstrukties. Corillon vestigt het reële van wat voor ons uit de lucht gegrepen is; hij maakt poëzie tot proza: het verhaal wordt in zijn beleving hard gemaakt. Poëzie is kennis die een bestaansreden vindt in zichzelf; ze wordt werkelijk door de betekenis die ze krijgt voor wie ze ontwerpt. Corillon negeert het reële niet, hij geeft het wel een andere definitie, los van de echtheid of geloofwaardigheid van het werk. Echt wordt iets als het binnen de werkelijkheid levensvatbaar blijkt: wanneer het in ons beleven wezenlijk is.

Dirk Pültau