PATRICK CORILLON

HET KOMEN EN GAAN VAN EEN VRIJWILLIGE BANNELING

Patrick Corillon is een beweeglijk man. Als trouwe HST-gebruiker pendelt hij voortdurend tussen Luik waar hij zijn atelier heeft, Parijs waar zijn huis ligt en Nantes waar hij les geeft. Zijn hart balanceert tussen het toneel en de literatuur, maar in de plastische kunsten vond hij echt zijn bestemming.

Ik voel me eerst en vooral wereldburger, maar ooit ben ik ondanks mezelf betrokken geraakt in een situatie van nationale identiteitscrisis. Het was tijdens een vernissage in Canada. De Franse consul komt op me af, helemaal in de war: hij was gekomen in de overtuiging dat ik een Frans kunstenaar was, maar had net vernomen dat ik Belg was ... Vlak daarna zie ik de Belgische consul die ook niet goed weet wat hij daar doet aangezien de internationale culturele relaties van België sinds de federalisering onder de bevoegdheid van de Gemeenschappen vallen.
Het stemt me triest dat een tentoonstelling van Belgische kunstenaars in het buitenland niet meer mogelijk is wegens communautaire gevoeligheden. In die zin is België een gebroken droom. En toch zou België vanuit politiek oogpunt fantastisch kunnen zijn: een noodgemeenschap, zonder geboorterecht. Men zou er leven tussen verantwoordelijke burgers die samen de nodige wetten opstellen voor een goed beheer van het leven in gemeenschap en tegelijk oog hebben voor de rijkdom van verschillende meningen.
Er loert altijd gevaar om de hoek wanneer cultuur en politiek verstrengeld raken. Ik betreur die 'communautaire' toe-eigening van kunstenaars. Ik heb altijd geleerd dat Roger de la Pasture de grootste renaissanceschilder was in Wallonië, maar in het Louvre zie ik dat hij Rogier van der Weyden heet en dat hij als een Vlaams schilder wordt beschouwd. Uiteraard verandert dat niets aan de kwaliteit van de kunstenaar. Bartók bijvoorbeeld, die ik zeer bewonder, zou de grootste flamingant onder de Vlamingen geweest zijn: toen het Duits de officiële taal van Hongarije was, sprak hij uitsluitend Hongaars en vertoonde hij zich overal in de nationale Hongaarse klederdracht.
Of men het wil of niet, er worden altijd etiketten op ons gekleefd. Ja, ik ben Belg en ik ben conceptueel. Maar ik word niet graag een 'Belgisch conceptueel kunstenaar' genoemd. Ik zal nooit verkondigen dat ik een Belgisch kunstenaar of een Waals kunstenaar ben. Wanneer ik in Nantes ben, tussen de Bretoenen, dan is het enige identiteitsgevoel dat ik heb, het feit dat ik in de Ardennen woon, omdat dat in mij beelden oproept van wouden, stromend water, de Hoge Venen ... ik denk aan de legendes. Daar zit niets politiek in.

LEERSCHOOL

Ik heb altijd kunstenaar willen zijn, zonder echt te weten in welke richting te gaan. Ik had zin om dingen te zeggen, maar ik wist niet of ik ze ging schrijven, ze spelen ... Ik had geen vastomlijnd doel, alles lag open. Ik heb me ingeschreven aan het conservatorium om toneelspeler te worden, maar ik besefte zeer vlug dat ik er niet van hield om de teksten van anderen te interpreteren. Ook de academie voor schone kunsten ging me niet veel beter af: ik kwam er destijds alleen maar frustraties, bitterheid en vooroordelen tegen.
In 1986 werkte ik voor een uitgeverij van poëzie en daar heb ik de kans gekregen om een tentoonstelling op te zetten die me echt heeft geholpen om mijn weg te vinden. De tentoonstelling heette "Que reste-t-il?". Het was een verkenning van alles waaruit het leven van een kunstenaar bestaat, van alles wat er rond het werk gebeurt. Ik had aan een paar kunstenaars zoals de architect Vandenhove, de musicus Henri Pousseur en de schrijvers Verheggen en Blavier toestemming gevraagd om hun archieven te mogen doorsnuffelen om alles te verzamelen wat de context vormt van hun publieke werk: hun kindertekeningen, kladjes, brieven van geweigerd werk, dingen die ze zelf hadden geschrapt uit hun teksten, partituren of ontwerpen ... Ik had ook een video gemaakt waarin ze over hun werk praatten. Maar ik toonde die zonder geluid: je zag alleen de gelaatsuitdrukkingen, de gebaren van de handen. Het werk was de grote afwezige op de tentoonstelling, maar zijn aanwezigheid straalde af op al de rest. Die tentoonstelling is voor mij een geweldige leerschool geweest. Ik heb er voor mezelf ontdekt dat kunstenaar zijn ook een levenskwaliteit is, een visie op de wereld. En dat is wat me interesseerde.

BALLINGSCHAP

Daarna ben ik naar Parijs gegaan om een nieuw soort artistieke opleiding te volgen in het Pa/ais de Tokyo. Daar vond ik wat ik zocht: geen ateliers, maar elke morgen een kunstenaar, een architect, een wetenschapper of een filosoof die ons kwam toespreken. In de namiddag werd er gediscussieerd. We kregen er onder meer Tinguely, Renzo Piano, Lyotard. Op die school heb ik heel wat goede vrienden gemaakt. Ze heeft ook veel deuren voor me geopend en mijn gehechtheid aan de Franse cultuur is er nog door versterkt. Ik voel me het best thuis in Frankrijk en het gevoel van banneling dat ik er soms kan hebben, bevalt me uitstekend.
Voor mij is het essentieel dat ik nooit de slaaf word van de plaats waar ik ben, dat ik me tegelijk thuis en elders voel.
OSKAR SERTI/llik heb het altijd moeilijk gehad om mezelf te plaatsen. Ik schrijf, maar er is geen enkel teken dat mij als schrijver identificeert. Ik geef bijvoorbeeld graag voordrachten over mijn werk. Ik sta dan op scène, geef commentaar bij dia's en leg uit wat ik heb willen doen. Ik heb daar heel veel plezier in. Uiteindelijk weet ik niet meer waar de finaliteit van mijn werk is: in de objecten die ik ensceneer voor een tentoonstelling of in het feit dat ik een virtuele tentoonstelling herschep voor een publiek. Dat is de reden waarom ik me goed voel bij Oskar Serti, het personage dat ik gecreëerd heb en dat in een groot deel van mijn werken opduikt. Hij is een dichter, in het begin van vorige eeuw geboren in het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk, een rijk in ontbinding waar hij zich ontheemd voelt. Alles wat ik over hem kan vertellen, moet ik noodzakelijkerwijs doen via documenten of via tussenpersonen. De tentoonstellingen die ik maak rond Oskar Serti zijn altijd pogingen om momenten uit zijn leven en andere personages rondom hem op het spoor te komen.

VRIJHEID

Het domein van de plastische kunsten stelt me zonder enig probleem in staat teksten in ruimtes te plaatsen, zonder te weten of ik al dan niet een schrijver ben. Daar kan ik schrijven en tegelijkertijd een verhouding tot de ruimte ontwikkelen. Het is een vrijheid die de wereld van het schrijven me nooit zou kunnen geven.
Een literair auteur is iemand die zich situeert in een bepaalde culturele erfenis en een bepaalde sociale structuur. Hij moet verplicht met een uitgever werken en zijn werk in de boekhandel verkopen. Iemand heeft me ooit gezegd dat geen enkele Fransman teksten zou kunnen schrijven zoals ik het doe, omdat de literatuur in Frankrijk zo belangrijk is dat men er niet speels mee kan omgaan, door ze bijvoorbeeld in een tentoonstelling te zetten. In België is zo'n spel wel mogelijk, daar is men niet bang van die randgebieden. België is trouwens het land waar het stripverhaal is ontstaan en waar het stripverhaal beschouwd wordt als een kunst, zijn eigen museum heeft, scholen en gespecialiseerde winkels. Ik heb een grote behoefte aan vrijheid om te experimenteren. In de wereld van de plastische kunsten wordt zoiets aanvaard. Ik merk dat in de Beaux-Arts in Nantes waar ik les geef. Er zijn studenten die muziek maken, andere die toneel of video doen. Ze gaan liever naar de Beaux-Arts dan naar het conservatorium, misschien juist wegens het identiteitsprobleem in de hedendaagse kunstwereld. In de Beaux-Arts kan men beginnen te creëren vanuit verschillende invalshoeken en dat zorgt voor een openheid van geest die ik verrijkend vind. Natuurlijk moet je je op een gegeven moment bekwamen in een bepaalde uitdrukkingsvorm. Maar ik ben nog maar net 40 jaar, ik heb nog tijd.

HET PUBLIEK ZIT IN ONSZELF

Wij plastische kunstenaars hebben geen directe band met het publiek, zoals dat het geval is in het theater of de muziek. Het publiek zit in onszelf en wij hebben er een heel intieme band mee. Ik geloof dat je op het moment van creatie nooit alleen bent. Het gecreëerde object stemt zowel overeen met wat je vanuit het diepst van jezelf wil uitdrukken als met naar verschillende manieren van kijken die je interioriseert. Op een gegeven moment van het scheppingsproces is het object aanwezig en moet ik er afstand van nemen. Ik moet herontdekken wat ik gedaan heb. En om dat te doen, creëer ik voor mezelf een publiek: wat heb ik gedaan? wat heb ik willen zeggen? In tentoonstellingen daarentegen verkies ik liever niet te veel de reacties van de mensen te zien. Natuurlijk zijn er ook referenties die meespelen. Zo heb ik zeer sterk het gevoel dat Ulrich, de held uit de Man zonder Eigenschappen van Robert Musil, me bekijkt en ik wil graag op een goed blaadje staan bij hem. Proust heeft me geleerd naar de wereld te kijken. Ik leef constant met de tentoonstellingen van Boltanski, met de muziek van Bartók en de films van Jean Vigo. En dan heb ik hier in Luik een groep lezers die me zeggen wat ze van mijn teksten vinden. Er is mijn Duitse vertaler met wie ik lange gesprekken voer aan de telefoon en die me duidelijk maakt dat ik door het Frans de wereld op een specifieke manier ervaar. In Parijs maak ik deel uit van een clubje kunstenaars die zeer gehecht zijn aan elkaar. Ik heb graag dat ze er zijn, bij het ophangen van mijn werk, om te zeggen wat ze ervan denken. Ik maak mijn werk niet alleen. Ik weet niet in welke mate ik het ben die het maak of dat het eerder om een erfenis gaat die wordt doorgegeven. Mijn werk is niet van mij en het staat open voor interpretatie.

VAN DE WERELD ZIJN

Waar het me in mijn werk om te doen is, is te kunnen zeggen "ik ben van de wereld", zoals je aan een geliefde zegt "ik ben van jou". Daarvoor moet ik zeer sterk de ruimte voelen waarin ik ben, moet ik mijn levende lichaam voelen. Tegelijk heb ik een grote behoefte aan fictie, aan verbeelding. Ik voel me zeer verwant aan Sheherazade. Zij wist dat de vizier haar zou doden en de enige manier om haar dood uit te stellen was een eindeloos verhaal te vertellen ... De verbeelding is voor mij misschien een manier om zaken te zeggen die ons overstijgen, om een maatstaf te vinden voor zaken die niet meetbaar zijn.
Maar de verbeelding op zich volstaat niet. Indien ik schrijver was en alleen met verbeelding zou werken, zou ik de indruk hebben in een irrationele luchtbel te leven. Daarom heb ik behoefte om met mijn twee voeten op de grond te staan, om objecten te creëren. Het object is een aanwezigheid die maakt dat men niet alles kan beweren maar die ook voldoende soepel is om er verschillende gedachten en betekenissen in te kunnen vinden.

IN BEWEGING

Om me 'van de wereld' te voelen, heb ik er zeker ook behoefte aan om me in de ruimte te verplaatsen. Ik kan alleen maar in de wereld zijn doordat ik in beweging ben. Dat is natuurlijk een zeer westers begrip. In een christelijke kerk staat alles - de architectuur, de schilderijen, de friezen, de lichtstralen die binnenvallen volgens de stand van de zon ... - in het teken van de verplaatsing, het 'opgaan naar het altaar van God'. In oosterse religieuze gebouwen daarentegen is het licht zenithaal en zijn de gelovigen statisch. In de katholieke cultuur kan elk gevoel ook door beelden worden vertaald.
Voor mij is er een narratief en theatraal aspect aan elke installatie, wat de meeste kunstenaars ook mogen zeggen. In de hedendaagse kunst gaat het niet louter meer om de verhouding van een statische toeschouwer met een statisch object, schilderij of beeldhouwwerk. Ik geef me er rekenschap van dat ik alsmaar meer parcours ontwerp. Gedurende zo'n vijf jaar heb ik vooral op plaatsen buiten gewerkt. Nu ga ik meer verplaatsingen binnen maken. Voor mij is de ruimte van een museum of een tentoonstelling bijna de ruimte van de fictie, van het witte blad waarop alles mogelijk is.
De fysieke verplaatsing naar een object gaat gepaard met een mentale verplaatsing en in mijn werk zou ik het ene even belangrijk willen maken als het andere. Bijvoorbeeld: ik ga naar een vijver. Naar welke vijver? Naar de vijver die ik zie of naar de herinnering die ik heb aan een vijver uit mijn kindertijd en die mij bijgebleven is? In mijn werken moeten de mensen zich verplaatsen om objecten en verhalen die met deze objecten verbonden zijn te ontdekken. Zo komen ze tegelijk terecht in een imaginaire plaats en in een reële plaats die ze fysiek verkennen. Het gaat er voor mij om te werken met dit wonderlijke vermogen er te zijn en tegelijkertijd afstand te kunnen nemen, om plaatsen en gevoelens te verkennen zonder de slaaf te zijn van het moment nu.

UITNODIGING OM TE ONTDEKKEN

Ik heb de grootste hekel aan het woord 'macht', vooral met betrekking tot kunstenaars. Ik wil vooral niet dat er een verhouding van macht bestaat tussen het werk en de toeschouwer. Daarom vind ik de fascinatie voor kunst zo beangstigend. Ik wil niet gefascineerd zijn door een kunstwerk, omdat ik bang ben niet meer helder te kunnen denken. Ik wil naar een kunstwerk kunnen kijken met gelijke wapens. De sacralisering van kunstwerken, ze onaantastbaar maken, zoals men vaak doet met het cultureel erfgoed, boezemt me angst in. Voor mij bestaat de rijkdom van een kunstwerk erin deuren te openen voor de dialoog die tot een bepaalde zingeving kan leiden. Het werk kan een revelatie zijn, het kan deuren in ons openen.
Ik weet niet of wat ik doe kunst is en ik wil me op geen enkel ogenblik verschansen achter dat etiket. Ik geloof meer in het moment dan in het object. Het moment dat een persoon met het werk doorbrengt, kan een moment van kwaliteit zijn. Misschien is het kunstwerk precies dat: de kwalitatieve waardering van een moment dat je beleeft rond objecten die door een kunstenaar in een scène zijn opgesteld.

Charles Dieriek


Beste Patrick,

Volgens u is askar Serti overleden in 1959 en u bent in datzelfde jaar geboren. Beide levens lijken wel in elkaars verlengde te liggen. Was het eerste noodzakelijk voor het tweede? Was de dood van de ene onontbeerlijk voor de geboorte van de andere? U denkt dat Serti een dichter uit de Dubbelmonarchie was, een kunstenaar uit een rijk in ontbinding.
Een gedwongen reiziger, een banneling, een kosmopoliet tegen wil en dank. Er zijn er andere geweest, die zelfs veel beroemder waren. Denken we maar aan Arthur Koestier.
In feite hebt u, Patrick, askar van atot z uitgevonden. Serti is een kamerscherm dat niets verbergt. Integendeel, aan de hand van verzonnen documenten, gekunstelde getuigenissen en verkeerdelijk toegeschreven artefacten, toont hij hoe u zich tracht te verbergen om zo beter tot uw recht te komen. Als u het mij vraagt: dit is een ingewikkelde manier om te bekennen dat u op zoek bent naar een vaderfiguur. Er is hier duidelijk nood aan een vergelijking tussen Serti en Corillon.
Bij het bekijken van het werk van Serti, dat door uw toedoen wordt getoond en vervaardigd, komt het me voor dat u duidelijk een Belgisch conceptueel artiest bent. Ook al verkiest u uzelf te bestempelen als een wereldburger. U woont immers in Parijs, u werkt in Luik, en geeft les in Nantes. Terwijl Serti geen thuishaven (meer) heeft, hangt uw leven vast aan welbepaalde steden.
Het is uiteraard niet het feit dat u een 'conceptueel artiest' bent, dat voor u een probleem vormt, maar wel dat u een 'Belgisch artiest' bent. Op grond van uw geboortedatum behoort u tot de 'lost generation', toen de arbeidsmarkt volop door de economische crisis werd getroffen. Het is ook de eerste generatie die een internationale kweekvijver van yuppies werd. Waarom zou u dan een bijzondere liefde voor uw land koesteren, terwijl het volgens u in het buitenland is dat u zich hebt kunnen ontplooien, uitdrukken en bevestigen? Het ene zou het andere kunnen verklaren.
En toch kan het werk dat u verricht enkel worden geleverd door een Belgisch kunstenaar, of u dat nu goed vindt of niet, mijn beste Patrick... In uw installaties bouwt u ficties in de ruimte. Deze 'verhalen' zijn uiteraard gebaseerd op de werken van askar Serti, op documenten die betrekking hebben op het leven van deze - weliswaar denkbeeldige Hongaarse kunstenaar en, zoals in elke didactische tentoonstelling van niveau, ook op logisch gestructureerde teksten over het werk en het leven van de tentoongestelde auteur, dit om ze beter te verduidelijken.
Visuele kunsten (fotografie, video, grafische kunst, schilderkunst, beeldhouwkunst. ..) en literatuur vullen elkaar goed aan. Om de tentoonstellingen van Serti-Corillon/Corillon-Serti te begrijpen en te waarderen, moet men er zich fysiek in verplaatsen, bewegen, lopen, drempels overschrijden, door klaphekjes gaan, eerst buiten en dan binnen het gebouw staan waar ze zijn ondergebracht. Men moet zowel het parcours begrijpen als de vele teksten, documenten en werken die er te zien zijn en die het verhaalopbouwen.
De fictie van een ingebeelde wereld, het kapitaal belang van de vertelling, de visuele kunsten, bekleed met de waardigheid van de literatuur: is dit niet het recept van een goeie ouwe strip 'op zijn Belgisch'? En ik bedoel dit niet ironisch .. Werken het territorium van de DUistere steden van het duo François Schuiten-Benoît Peeters en de door Peyo uitgedachte Smurfenwereld niet volgens dezelfde logica, namelijk het opbouwen van een uiterst coherent parallel universum? Moeten de tentoonstellingen die Schuiten en Peeters uit hun stripverhalenreeks hebben gehaald (vooral de tentoonstelling Le musée A. Desombres) in feite niet worden geïnterpreteerd als werken die parallel zijn met hun reeds parallelle stripverhalenwereld? Net als de tentoonstellingen van Serti in feite tentoonstellingen zijn over Serti en, na een ultieme analyse, tentoonstellingen van Corillon over Corillon ... Zijn de spektakel-lezingen die Schuiten en Peeters hebben gegeven over hun universum van de Duistere steden overigens niet te vergelijken met die welke u zo graag geeft over askar Serti, diavoorstelling inbegrepen?
Ik moet u bekennen dat het stripverhaal een van mijn geliefkoosde passies is reeds van toen ik nog niet kon lezen. Ik ben er zelfs op een bepaalde manier in geslaagd om er mijn beroep van te maken. Door het ontdekken van uw werk hebben er zich in mijn geest uiterst concrete en nauwkeurige vergelijkingen opgedrongen tussen de wereld van Serti die door u werd uitgedacht en het Belgische stripverhaal. zowel het Nederlandstalige als het Franstalige. Zo werd op uw tentoonstelling Les a//ées et venues d'Oskar Serti, die in oktober 1993 georganiseerd werd in het Centre d'Art Nico/as de Staë/ in Eigenbrakel, een grote zwarte vlek op een heldere houten plankenvloer geacht de impact weer te geven van de meteoriet waaraan askar Serti op 14 februari 1931 'als bij wonder' zou zijn ontsnapt. Herinnert u zich dat nog?
Deze beruchte zwarte vlek komt in feite regelrecht uit Knokkersburcht, een verhaal van Suske en Wiske, de succcesreeks van Willy Vandersteen.
In het stripverhaal is de vlek het overblijfsel van de rotsen die gesmolten zijn door de diamanten rotor van de Terranef. een tuig dat door professor Barabas werd uitgevonden om ondergronds te reizen. De mysterieuze vlek verschijnt voor het eerst in de kelder van het huis van de helden (pagina 7 van de editie van 1954, strip 2, vak 4). De vorm van de vlek van de meteoriet van Serti/Corillon is volkomen identiek. Terloops stippen we nog even aan dat professor Barabas zijn Terranef nog zal gebruiken in verscheidene andere verhalen van Suske en Wiske, verhalen die u hebt kunnen lezen.
Een trouwe lezer van de reeks Buck Danny van Hubinon en Charlier herinnert zich ongetwijfeld nog hoe vaak good old Buck 'als bij wonder' aan de dood is ontsnapt in de talloze avonturen die zich in de loop van de jaren '50 en '60 afspeelden. Net als uw Oskar Serti ..
In de catalogus van de tentoonstelling in Eigenbrakel geven de kleine silhouetten in Oost-Indische inkt (op pagina 24) nauwkeurig de opeenvolgende houdingen van Oskar Serti weer op het ogenblik dat hij bijna viel toen hij op een oude kersenkist wou klimmen om een toespraak te houden. We zeggen en schrijven 12 juni 1937. De bewuste kist en de wilde kers die in de tuin van het Centre d'Art Nicolas de Staël groeit, getuigden in 1993 van het nare avontuur van de Hongaarse kunstenaar.
Zowel de tekentechniek als de analyse van de bewegingen van Serti zijn erg typisch in het stripverhaal. Dat kan u niet ontkennen. Eén van de houdingen van de dichter stemt bovendien wonderwel overeen met die van professor Mortimer wanneer deze laatste een geweldige elektrische schok krijgt in De kamer van Horus (laatste vak van pagina 18 van de editie van 1955), het tweede deel van Het mysterie van de grote piramide van E. P. Jacobs. Of niet soms?
Beste Patrick, ik kan de overeenkomsten tussen uw werk en het Belgische stripverhaal onmogeliJk beschouwen als toevalligheden. Volgens mij gaat het hier enkel om reminiscenties. ideeën die rijmen en beelden die ongecontroleerd uit uw van stripverhalen doordrongen geest ontspruiten.
De stipverhalen maken deel uit van uw persoonlijke en culturele bagage en kunnen daardoor zelfs nauwkeurig worden geïdentificeerd en gedateerd. Het zijn de grote Belgische klassiekers van de jaren '50 en '60, de stripverhalen die een jongetje mocht lezen dat deel zou uitmaken van de 'lost generation' en nu nog steeds behoefte heeft aan verzinsels en aan een op zijn maat gesneden denkbeeldige wereld.
En is het stripverhaal niet bij uitstek de maatstaf voor een Belg?! Beste Patrick, uw verhaal is op en top Belgisch. In feite verdient uw verhaal om verteld te worden door 'Oom Wim' in het weekblad Robbedoes.
Dan wordt het een van die mooie, waarachtige verhalen in vier bladzijden, die u tijdens uw Jeugd ongetwijfeld gretig hebt verslonden. Zand erover, mijn beste Patrick, maar. zoals u ziet. was ik u voor.

Charles Dierick

GEBOREN IN 1948. MEDEDIRECTEUR VAN HET BELGISCH CENTRUM VAN HET BEELDVERHAAL. NOG VÓÓR HIJ NAAR SCHOOL BEGON TE GAAN, LAS HIJ REEDS STRIPVERHALEN. GING ZICH PAS OP LATERE LEEFTIJD BELG VOELEN DANKZIJ ZIJN ALLESOVERHEERSENDE PASSIE HEEFT DAAR GEEN SPIJT VAN.