De waterval

Laatste hoop

Je zou beneden op me wachten om mijn val over te nemen. Zodra je me zou zien vallen, zou je naar het kolkende water zwemmen. Mijn vlot zou daar uit elkaar gerukt worden. Een blok hout zou uit het water opduiken. Je zou je daaraan vastgrijpen zoals ik me daar een paar ogenblikken voordien aan vastgreep. De stroom zou je van de draaikolken wegvoeren. Je zou schrijlings op het blok hout gaan zitten†; je zou zelfs niet omkijken. Je zou de loop van de rivier volgen. Je zou de moerassen naderen. Je zou de reuk van de bedorven wateren naar je toe voelen komen. Beetje bij beetje zou je vaart minderen. De stengel van een waterlelie zou in je tenen verward raken en zou je in de modder verankeren. Je zou niet meer bewegen. Je zou alle tijd hebben. Je zou nog alleen maar kunnen wachten. Het wachten zou het overnemen van onze val.

Laatste herinneringen

We waren nog geen tien. De nacht had de eerste ijzige kou gebracht en ës morgens vroeg ontdekten we de bevroren rivier. De zon was wit en stond nog laag†; hij kwam nauwelijks boven de torens uit van de zo gevreesde Heerlijkheid. Zoals elke morgen projecteerde hij de schaduw van de donjon op de rivier†; maar die dag schonk de ijslaag een bijzondere realiteit aan het beeld van het gebouw. Het was alsof wij dit ontoegankelijke oord, waarover wij de meest fantastische verhalen gehoord hadden, eindelijk mochten zien. Wij gleden op de rivier om wat wij de donjombre noemden te ontdekken. De donjombre strekte zich uit tot aan de watervallen. Zijn langwerpige kantelen raakten bijna het begin van de waterval. Er was geen tijd meer te verliezen, want binnen korte tijd zou de zon hoger staan en de kantelen in de watervallen storten. Wij drongen de donjombre binnen.
De ijslaag was nog niet dik†; bij elke stap kreeg een luchtbel een andere vorm onder onze voeten. Naarmate we verder kwamen, zagen de luchtbellen er steeds meer als monsters uit. Doordat wij voorbijgingen kwamen alle draken van de donjombre vrij. Wij gaven ze allen buitengewoon schrikaanjagende namen. Hun dodendans teweeggebracht door onze beverige stappen ging gepaard met sinistere krakende geluiden die losbarstten in het door de vorst lamgelegde landschap. Wij waren met ontzetting geslagen, maar een sombere kracht duwde ons voort tot aan de top. Wij gingen op de rand van de waterval zitten, elk in een kanteel. De stilte van het onbeweeglijke water gaf ons de indruk de loop van de gebeurtenissen te beheersen. Wij waren de meesters. De wereld was stilgevallen aan onze voeten. Toen we weer opstonden was de donjombre allang verdwenen van het oppervlak van de rivier. Op dat ogenblik strekte hij zich uit in het woud dat hij langzaam met zijn kantelen uitkamde om de fabelachtige dieren te vangen die door onze stappen de volgende morgen zouden moeten bevrijd worden.

Laatste dromen

Hij komt elke dag op mijn kamer. Hij bekijkt me aandachtig, dan gaat hij aan het voeteneind zitten en keert me zijn rug toe. Hij is buiten adem. Kleine dampwolkjes komen met stoten uit zijn mond en beslaan de ruiten van het raam tegenover hem. Met zijn vinger tekent hij iets op het venster. Ik zie niet wat hij tekent, want hij bevindt zich tussen het venster en mij. Hij keert zich nooit naar mij toe. Als zijn tekening klaar is, wacht hij, lange tijd. Dan staat hij op en verlaat de kamer. Op het venster heeft de damp tijd gehad om te condenseren en fijne druppeltjes te vormen die uit de tekening stromen en die uitvegen. Ik heb nauwelijks de tijd om de trekken van mijn gezicht erin te herkennen. De druppels komen samen op de hoogte van wat mijn hals geweest is en vormen een kleine waterval die zich tot in mijn bed verspreidt. De rest van mijn gezicht verdwijnt snel in deze waterval. Weldra is er niets meer. Ik schrik wakker. Mijn lakens zijn doornat van het zweet, maar mijn lichaam is te zwaar en ik heb noch de kracht noch de moed om op te staan.

Qu’ils retiennent mon nom et ne le prononcent plus que comme injure. Qu’ils s’éructent mon nom à la figure. Que leur tête ne soit plus qu’à quelques centimètres l’une de l’autre. Qu’ils se postillonnent mon nom. Et quand bien même leur gorge serait trop enflammée pour pouvoir encore prononcer mon nom, qu’ils se le crachent à la figure. Que leur salive dégouline sur les joues, sur les bras de l’autre. Qu’elle les noie de l’injure de mon nom. Qu’ils soient pris dans le flot de mon nom. Mais qu’ils souffrent aussi de s’être desséchés de l’intérieur. Qu’ils me reprennent sur le corps de l’autre, qu’ils se lèchent mutuellement pour me reprendre. Que je coule à nouveau dans leur gorge.

Laatste gedachten

Ik ben de wet van Archimedes vergeten. Toch heb ik die geleerd. Maar ik ben die vergeten. Zoals zovele andere dingen die diep in mij slapen. Ik heb niet genoeg tijd meer om alles wat ik vergeten ben terug te vinden. Ik heb er zelfs geen zin meer in om me iets te herinneren. Ik heb er zelfs zin in om me te ontdoen van alles wat ik geleerd heb. Mijn hoofd leegmaken, de inhoud ervan niet met me meedragen, hem de kans geven om te ontsnappen voor de grote sprong. Alles wat mijn hoofd bevat wegnemen door er iets anders in te stoppen. Dat is het. Een enorm idee vinden dat alle plaats inneemt†; dat alles verjaagt wat er al inzit. Een dik dom idee in mij stoppen om alles wat het leven me geleerd heeft aan de vergetelheid te doen ontkomen. Dat alles vrijmaken. Het in het schuim laten drijven. Archimedes heeft zich vergist. Daar heb je het. Archimedes heeft zich vergist. Archimedes heeft zich vergist. Niet elk lichaam dat in het water valt is noodzakelijkerwijs interessant.

Laatste scheldwoorden

Jullie zullen opeengepakt op de rivieroever gaan zitten op de plek van de waterval. Jullie zullen met spanning wachten tot ik eraan kom. Jullie zullen me boven de rivier zien en alles zal je heel kalm lijken. De bomen, hun weerschijn in het water, het water. Ik zal je de indruk geven dat ik niet vooruitkom. Maar ik zal heel snel vooruitkomen. Ik zal je voorbijkomen en geluidloos tuimelen aan de bocht van het water. Daarna zal je me niet meer zien ; voor jullie zal ik verloren zijn in het kolkende water. Je zal de ijskoude druppeltjes van het schuim voelen kletteren tegen je gezicht. Jullie zullen denken dat ze veroorzaakt zijn door mijn val. Jullie zullen op het einde van mijn val wachten, maar er zal geen eind aan komen ; de ijskoude ruikers zullen eindeloos tegen je gezicht kletteren. Je zal de kalmte opzoeken. Jullie zullen je blik stroomopwaarts richten, naar de bomen en hun weerspiegeling in het water; maar je zal er nooit meer lang naar kunnen kijken, de stroming zal te sterk zijn, hij zal jullie steeds terugbrengen naar de plek van mijn val. Soms zal jullie denken dat je mijn uiteengerukte gestalte ziet in de kolken, maar het zal slechts een indruk zijn te wijten aan de druppeltjes die een sluier voor je ogen zullen vormen.

 

 

Laatste woorden van Isolde,toen ze veroordeeld werd om-op-een-broos-vlot-in-een-waterval-van-vijf-en-zeventig-meter-hoogte-gegooid-te-worden