Het natuurreservaat

Veel vlinders, bezeten door de vluchtigheid van hun leven. proberen er zelf een einde aan te maken. Ze begeven zich naar druk bereden wegen. dikwijls autosnelwegen. en wachten daar de doemwagen op. Maar de luchtverplaatsing veroorzaakt door het voorbijrijden van de wagens doet hun te lichte lichaam wegwaaien en weerhoudt ze er dus van hun doel te bereiken.
Met de moed der wanhoop keren ze dan terug naar het binnenland. verhelderen de kleuren van hun vleugels en verleiden het eerste het beste zware insekt dat ze tegenkomen: een bromvlieg, een lieveheersbeest of een meikever.
Die weerstaan niet lang aan de verwoede charmes van de vlinders. Ze volgen deze blindelings tot op het midden van een rijstrook. Daar laten de vlinder's zich door hun slachtoffers omhelzen, waarop ze zacht de vleugels om ze heen sluiten en de arme drommels in hun val meeslepen.

Van in hun prilste jeugd. en gedurende hun gehele bestaan dragen de Tilocules Appenda, kleine weide-insekten. een hagedoorntwijgje met zich mee. Sommige schuiven het in de lengte in hun achterpoot, andere dragen het voor zich uit als betrof het een vaandel.
De keuze van de draagpoot verschitt van individu tot individu, maar in de meeste waargenomen gevallen past het aanhangsel perfekt en verwijdt het de minste beweging van het dier.
Lang is verondersteld dat die twijgjes het nest moesten ondersteunen of voor de bouw van een of andere val moesten dienen. Niets daarvan echter is waar, want. op geen enkel moment van de dag noch zelfs van hun lever~, scheiden de Tilocules van hun alter ego - behalve dan voor de vier of vijf belangrijke stadia van hun groei. waarop ze het ruilen voor een ander dat altijd langer, dikker of grilliger is.
De waarheid schijnt te zijn dat de Tilocules hun tengere bouw niet kunnen aanvaarden en zich dat kunstmatige appendix aanmeten om hun potentiële vijanden af te schrikken. Het uitzicht van het hagedoomtakje (de korst lijkt op de vleugeltjes van het insekt) draagt bij tot het verkeerd aanzien door de vijand.
Hoewel veilig voor elke aanval. sterven de Tilocules Appenda van uitputting. want hun organisme is niet voorzien op zulk een overlast. Hun hybride overschot wordt dan verwijderd door de rode mieren. De grootste dragen het lijf zelf van het insekt, en de kleinere het twijgje.

De opkomst van de centrale verwarming was een echte ramp voor de Diostrophani Munurimesis, meer algemeen de ubinnenhuisspinnenll genoemd. Geheel verstoord trokken de spinnetjes waarvan het organisme geschapen was om in een gesloten en vochtig milieu te leven, steeds meer naar het noorden. Onbekend met de bittere kou probeerden ze zich aan hun nieuwe omgeving aan te passen. maar hun webben vol regen- en dauwpareltjes bevroren '5 nachts en verhardden geheel. Geen enkele prooi bleef er nog in steken en zelf waagden ze er zich niet meer in.

De nartes zijn zoetwatervisjes die regelmatig ten prooi vallen van de snoek. Om die aanvallen af te slaan stapelen ze lucht op. die ze aan de oppervlakte opnamen. en hechten ze deze in belletjes langs de vele telescopische stengels van de limandars, een wier dat veel in vijvers voorkomt.
Deze bedekken de luchtzakjes spoedig met een slijmerige substantie;
Als een snoek een van deze stengels raakt dan kleven de vettige belletjes aan zijn schubben en onder de druk ervan wordt hij onweerstaanbaar naar boven getrokken. De stuiptrekkingen van de in de val gelokte vis doorboren de luchtbellen die zo vrijkomen en aan de oppervlakte concentrische cirkels tekenen.
Op de takken van de omstaande bomen wachten de Jicans curceroles, die de onontbeerlijke bondgenoten van de nartes zijn. Ze raden de nabijheid van de snoeken onder de golvende doelwitten op het watervlak. Met gevouwen vleugels storten ze zich op hun slachtoffer d ze met een korte snok in hun brede bek knijpen.
De nartes voelen nochtans geen enkele sympathie voor de jicans. Deze laatsten laten de kans niet voorbijgaan om de visjes op te slokken bij het minste foute manoeuvre tijdens de plaatsing van de belletjes.

Sinds een vijftigtal jaren is de zang van de vlakte-aretrin heel wat verarmd. Elke nieuwe generatie vertoont steeds belangrijkere verliezen van het vokale patrimonium van de vogel. Van het "tiwilI ouwoutroûoûltoû1 dat hij oorspronkelijk uitbracht, langs het wtlwlioûwi~oûu van de jaren '80, stoot hij momenteel enkel de rauwe .'tioû tê" kreet nog uit.
Recente onderzoekingen van ornithologen hebben uitgewezen dat de aretrin de neiging vertoont het familiale nest te vroeg te verlaten. daar waar hij de karakteristieken van zijn soort nog niet helemaal in zich heeft opgenomen.De nood aan zelfstandigheid zou het halen op zijn overlevingsinstinkt. Geen enkel teken staat echter toe te beweren dat de vlakte-aretrin aan het uitsterven is.

n tegenstelling tot haar arbeidsters is de mierenkoningin van de Tronicae Scritchae blind. Nochtans zijn de wanden van de galerijen die naar haar nest voeren bedekt met een veelkleurig laagje dat een tot hiertoe duister gebleven vorm aanneemt. Een kleuren staal heeft aangetoond dat de pigmenten waarschijnlijk gestampte plantextrakten zijn. en insektstof of dode diertjes. Het amandelgroen is afkomstig van kikkerbillen en het epicurisch geel van bijen. Het voorbijtrekken van slakkenkolonies aan de rand van de mie renhoop zou de aanwezigheid van een slijmbijvoegsel dat de pigmenten bindt kunnen verklaren.
Het team Italiaanse onderzoekers dat de opdracht kreeg de oorsprong van deze fresco's op te klaren. is verdeeld.
De enen beweren dat de koningin buiten haar handicap om. de golflengtes uitgezonden door de verschillende kleuren, ontvangt en zich dankzij deze in het labyrint van de galerijen kan oriénteren. De anderen verzekeren dat de gekleurde composities de uitdrukking zijn van betwisting bij de werksters, daarin aangewakkerd door het feit dat ze hun koninain oeheel onbestraft kunnen tarten.