Het stadsdecor

 

De trap

Oskar Serti had altijd de indruk gehad dat als hij een trap met een oneven aantal treden beklom, dit voor hem een beletsel vormde om wat hij echt verlangde te bereiken.
Wierzel, de dokter aan wie hij op een dag dit domme bijgeloof toevertrouwde, zette er hem toe aan zijn kansen op geluk niet te reduceren
tot alleen maar een aantal treden en raadde hem spottend aan, de stijlen van de trapleuning in zijn kansberekening te integreren.
Op 13 juni 1920, na een vlugge schatting aan de voet van deze trap, stelde Serti met opluchting vast dat, in tegenstelling met de treden, de spijlen van de trapleuning een paar getal moesten vormen. Volgens zijn nieuwe aanwensel, controleerde hij zodra hij de trap begon op te gaan zijn schatting door met de toppen van de vingers zeer zorgvuldig elk van de stijlen aan te raken, die hij halfluid telde.
Toen hij onderweg een dame de trap zag afkomen, realiseerde hij zich plots met een gevoel van afgrijzen dat de meest elementaire hoffelijkheid hem ertoe zou verplichten een ogenblik zijn trapleuning op te geven. Op het ogenblik dat ze elkaar kruisten, raakte Serti ten einde raad lichtjes de pols van deze jonge dame, alsof het om één van de kostbare stijlen ging die zijn hand nu gewend was niet meer te missen.
Vreemd genoeg deed dit toevallige gebaar bij hem zo'n gevoel van warm welbehagen ontstaan, dat hij de trap verder beklom zonder de juistheid van zijn berekeningen te controleren.

 

Madeleine Ivernol (Rouen, 189? Parijs, 1967), die er door een mateloze koketterie toe aangezet werd om steeds maar hogere hakken te dragen, vond het erg moeilijk om een trap af te dalen.
Hoe ze zich ook aan de trapleuning vastklampte, toch leek elke afdaling van een trap haar een ondraaglijke beproeving.
Op 13 juni 1920 begon Madeleine Ivernol deze trap af te dalen, en zag toen een man die hem beklom met een gemak dat haar versteld deed staan hij liet zijn hand verstrooid over de stijlen van de leuning glijden en zong daarbij een soort kinderversje.
Toen hij haar kruiste, raakte zijn hand zo licht haar pols dat ze een rilling door haar hele lichaam voelde gaan.
Toen ze de trap nog verder afdaalde, dacht ze dat die man misschien omgekeken had, en om hem niet teleur te stellen, probeerde ze op haar beurt een volkomen ongedwongen houding aan te nemen.

De steenslag

Op 5 maart 1910 wandelde de schrijver Oskar Serti 's morgens alleen in dit park en voelde toen een kiezelsteentje dat in zijn schoen drong.
Uit luiheid haalde hij het er niet onmiddellijk uit, en slechts nadat hij er vijf minuten mee rondgelopen had, toen de aanwezigheid ervan werkelijk onverdraaglijk werd, trok hij tenslotte zijn schoen uit. Toen hij zijn voetzool aandachtig bekeek om te zien of hij niet teveel te lijden had gehad onder het voorval, ontdekte hij verwonderd dat de afdruk van het keitje in de huid hem verbazend veel deed denken aan een rode vlek om de mondhoek van zijn betreurde Véronique de Coulanges. Deze gelijkenis ontroerde Serti zozeer, dat hij, als een smartelijk aandenken aan zijn dierbare vriendin, besloot het keitje terug in zijn schoen te plaatsen om zijn weg te vervolgen.
Jammer genoeg verdroeg hij bij zijn wandeling de hinder veroorzaakt door het grind zo goed, dat hij de aanwezigheid ervan beetje bij beetje vergat, en toen het door een ongelukkig toeval uit zijn schoen glipte, besefte Serti dat niet onmiddellijk.
Serti zag in dit verlies een teken van het lot dat hij absoluut wilde bezweren, en maakte er een punt van alles in het werk te stellen om dit stukje grind terug te vinden. Hij keerde terug naar de plaats waar hij het vermoedelijk had verloren, en gezien het grote aantal kiezelsteentjes die het pad bedekten, vulde hij zijn zak met steentjes die allemaal het zijne hadden kunnen zijn.
Zo stopte hij gedurende de maand van zijn verdere verblijf hier een steentje in zijn schoen vóór elke ochtendwandeling, in de stille hoop op het eind van de tocht de vlek om de mondhoek van Véronique de Coulanges terug te vinden.

 

Het appartement

Op 5 december 1905 stond Oskar Serti dan eindelijk voor de woning waar de man die hij altijd als zijn grote literaire voorbeeld had beschouwd zijn teruggetrokken leven leidde: Dorian Erent (Brighton, 1824 – Edinburgh, 1906).
Drie dagen lang drentelde Serti voor het gebouw zonder te durven aanbellen, want ondanks het feit dat het publiek Erent allang had laten vallen, sloeg Oskar Serti hem nog steeds zo hoog aan dat een onoverkomelijke nederigheid hem ervan weerhield zijn opwachting te maken.
Dus bleef hij bijna twee weken op die stoep posten en naar binnen gluren, in de hoop om uit zelfs Erents onbeduidendste handelingen en gebaren iets meer te weten te komen over het scheppingsproces van degene van wie hij zo veel meende te kunnen leren.
's Avonds volgde Serti de lichten die in de verschillende kamers van het appartement aan- en uitgingen en de schaduw die Dorian Erent op het plafond wierp, en daaruit leidde hij af hoeveel tijd deze in zijn werkkamer zat te schrijven of inspiratie zocht door van de keuken naar de salon te lopen.
Op 18 december scheen er ineens zo veel licht uit alle kamers dat Serti zeker wist dat hij getuige was van de geboorte van een meesterwerk waarmee Erent eindelijk de gunst van zijn lezers zou heroveren.

 

Op 5 december 1905 zag Dorian Erent vanuit het raam van zijn werkkamer bij de ingang van zijn woning een onbekende staan die discreet in zijn richting tuurde.
In de vijftien jaar dat hij nu als een kluizenaar in dit appartement woonde, was dit de eerste keer dat iemand enige belangstelling voor hem toonde en dat herinnerde hem wreed aan de voorbije tijd dat hele trossen bewonderaars voor zijn ramen stonden te gapen.
Dorian Erent wilde voor de ogen van deze onbekende, die misschien maar bij toeval stond te kijken, die glorietijd doen herleven. Hoewel hij al jaren de pen niet meer had opgenomen, ging hij aan zijn werktafel zitten en deed uren achtereen alsof hij schreef.
Stukje bij beetje raakte hij – zonder er overigens van te profiteren helaas – terug in zijn oude werkritme en nam hij de routine weer op om van de ene naar de ander kamer te lopen die vroeger zo stimulerend was geweest voor zijn geest. Net zoals wanneer hij vroeger op zoek was naar inspiratie, knipte hij bij het heen en weer lopen tussen keuken en werkkamer zorgvuldig de lichten aan en uit.
Op 18 december 1905 ervoer Erent eindelijk weer het overweldigende genot een regel boven aan een blad papier te schrijven, al was het dan niet meer dan de datum. Meteen dacht hij aan de onafscheidelijke onbekende buiten op zijn stoep, en plotseling bevreesd dat deze zijn methode van werken zou inpikken, bedacht hij dat hij hem om de tuin kon leiden door zonder systeem de lichten aan te doen in al die kamers die hem hadden geholpen zijn gedachten in literaire banen te leiden.

Het standbeeld

Op 5 juni 1936 hield Oskar Serti in Hamburg een toespraak bij de onthulling van een standbeeld van Assepoester, ter gelegenheid van honderdvijftigste geboortedag van de gebroeders Grimm.
Vanaf de eerste minuut van zijn rede werd Oskar Serti volkomen afgeleid door de merkwaardige sensatie dat hij dit alles al eens precies zo had meegemaakt: de bril die hij zenuwachtig in zijn hand klemde, het publiek dat niet echt luisterde, zelfs zijn eigen woorden die in zijn hoofd dreinden als een deuntje dat je niet kwijt kunt raken.
Om die onaangename indruk te doorbreken dat hij bezig was een vergeten voorval uit zijn voorgaande leven tot in detail te herhalen, stopte Serti abrupt midden in een zin, in de hoop zo weer terug te keren in de werkelijkheid van het heden.
Inderdaad bevrijdde de stilte die daarop inviel hem van zijn hinderlijke gevoel. Serti was zichzelf weer meester en wilde zijn betoog voorzetten om zijn publiek te laten merken dat hij weer helemaal terug was in hun midden.
Maar op het moment dat hij zijn bril op zijn neus zette, nog voordat hij weer was begonnen te spreken, meende hij enkele toehoorders hartelijk te horen applaudisseren, alsof ze zijn verwarring begrepen hadden en hem ermee feliciteerden dat hij zichzelf weer de baas was.

 

Op 5 juni 1936, tijdens de onthulling van een standbeeld van Assepoester ter gelegenheid van de honderdvijftigste geboortedag van de gebroeders Grimm, was de hele literaire wereld van Hamburg op de bewuste plek bijeengekomen om te luisteren naar de toespraak van Oskar Serti.
Vanaf de eerste minuut van zijn rede maakte Oskar Serti zo'n zenuwachtige indruk dat ze veronderstelden dat dit de allereerste keer was dat hij in het openbaar sprak.
De meesten van hen verloren al snel hun belangstelling voor wat hij te zeggen had en concentreerden zich volledig op zijn gedoe met zijn bril, die hij voortdurend naar zijn gezicht bracht maar almaar niet definitief op zijn neus zette.
Toen hij hem na een lange stilte dan eindelijk opzette, slaakten ze een zucht van verlichting en begonnen enkelen zelfs vermaakt te applaudisseren.

De sleutels

In april 1924 bevond Oskar Serti zich plotseling in een straat in Venetië zonder enig idee wat hij daar kwam doen. Dat schoot hem merkwaardig genoeg pas weer te binnen toen hij uit de zak van een onbekende dame een sleutelbos voor zijn voeten zag vallen. Toen herinnerde hij zich dat hij een uur tevoren, zeer tegen zijn gewoonte in, een wandeling was gaan maken zonder zijn sleutels – die hij op zijn hotelkamer had laten liggen – rinkelend in zijn jaszak. Nadat hij enige tijd alleen over straat had gelopen, hadden zijn passen zich kennelijk instinctief aangesloten bij die van iemand met een vergelijkbaar sleutelgerinkel.
Onweerstaanbaar aangetrokken tot haar, had hij de vrouw blijkbaar op het gehoor gevolgd, zich inbeeldend dat hij zelf dat vertrouwde metaalgerinkel voortbracht. Zonder het te beseffen had hij dus bijna een uur op het ritme van deze charmante onbekende meegelopen, tot zij haar sleutels verloor.
Zodra hij begreep hoe hij in deze straat verzeild was geraakt, maakte hij zich tersluiks meester van de bewuste sleutels, met de bedoeling ze in zijn zak te houden voor de duur van een wandeling die hij naar zijn eigen nukken en grillen zou ondernemen.
Aan het eind van zijn leven dacht Oskar Serti nog met plezier terug aan dat ene moment tijdens zijn wandeling waarop hij stilletjes de sleutelbos had opgeraapt om vervolgens de onfortuinlijke eigenaresse ervan te passeren in de hoop haar op zijn beurt in zijn voetspoor mee te nemen op een verrukkelijk eenzame rondgang door de stad.

 

Het rode licht

Op 13 juni 1955, om precies twaalf uur, stond de schrijver Oskar Serti bij dit verkeerslicht te wachten, en schatte bijna obsessioneel zijn kansen in om de Urtzolprijs (het Hongaarse equivalent van de P.C. Hooft-prijs) te winnen. Uit bijgelovigheid haalde hij zich in het hoofd dat als hij de centrale paal kon bereiken voor de man met het grijze pak die zich aan de overkant bevond, hij de Urtzolprijs zou krijgen...

...Zodra het licht op groen sprong, liep Serti discreet sneller om als eerste de paal te bereiken. Hoewel hij niet goed zag, bemerkte hij plots met afgrijzen dat de voetganger die hij als tegenstander had gekozen, ook abnormaal snel de straat begon over te steken. In een plotse aanval van paranoia, beschouwde Serti een ogenblik deze man met het grijze pak als zijn voornaamste concurrent voor de Urtzol, die door een buitengewone samenloop van omstandigheden hetzelfde spelletje speelde als hij...

Opdat de prijs hem niet zou ontglippen, zette Serti het op een lopen in weerwil van zijn hoge leeftijd en belandde, een instorting nabij, zowat bewusteloos, aan de voet van de centrale paal. Om te vermijden dat een dergelijke situatie zich opnieuw zou voordoen, nam Oskar Serti het vaste besluit om helemaal niet meer aan deze prijs te denken, en overtuigde zichzelf van zijn goede voornemens door bij zichzelf te denken dat als hij overeind kon komen vooraleer het licht weer op rood sprong, hij zeker niet meer aan de Urtzol zou denken.

 

Op 13 juni 1955, om precies twaalf uur, wachtte Victor Lurkin in zijn feestelijke grijze pak bij dit verkeerslicht, vol ongeduld om zich in de armen van de schrijver Oskar Serti te storten die hij eindelijk aan de overkant van de straat zag verschijnen. Lurkin, die dankzij een indiscrete opmerking de nominatie van Serti voor de komende Urtzolprijs had vernomen, was net overal in de stad op zoek gegaan met de bedoeling het hem als eerste te vertellen...

Toen ze nog verschillende meters van elkaar verwijderd waren, bemerkte Lurkin een abnormaal gespannen uitdrukking op het gezicht van Oskar Serti, en hij dacht dat de schrijver zich niet lekker voelde omdat een al te sterke emotie veroorzaakt door hun onverwachte ontmoeting hem aangreep. Hij liep zo snel mogelijk op hem toe...

Bij de centrale paal, vond Lurkin Serti in zo'n staat, dat hij ervan afzag om hem een bericht over te maken dat hem nog meer in de war kon brengen.
Deze beslissing om elke toespeling op de bekende Urtzolprijs te vermijden veroorzaakte plots een zo groot gevoel van bevrijding in zijn diepste binnenste, dat Victor Lurkin zich een ogenblik afvroeg of hij, hoewel geen enkele van zijn manuscripten tot nu toe uitgegeven was, niet onbewust van de Urtzol droomde en of hij, zijn eigen desillusies beu, of bewogen door een onvermoede jaloersheid, niet heimelijk verkoos helemaal niet meer aan deze prijs te denken.

De bank

Op 30 september 1932 ging Oskar Serti, na door een stortbui te zijn overvallen, toen de regen ophield even op een bankje in de Jardin de la Boverie zitten om op te drogen.
Ineens merkte hij tegenover zich een jong meisje op dat met een schetsboek in de hand verlegen zijn kant uit tuurde. Hij vermoedde dat ze aan de kunstacademie studeerde en liet zich welwillend uittekenen in kleren die door de regen en de modder zo verfomfaaid waren dat hij eerder voor een zwerver kon doorgaan dan voor de schrijver die hij was.
Het meisje had, blozend van opwinding, nog maar een paar strepen op papier gezet toen de regen alweer kwam opzetten.
Die hele nacht lag Serti te denken aan dat arme meisje dat zich tegenover hem zo moedig op misschien wel haar eerste portret naar levend model had geworpen.
De volgende dag, gedreven door de hoop zijn kunststudente terug te zien en vastbesloten haar bij het afmaken van haar tekening zo goed mogelijk behulpzaam te zijn, nam Oskar Serti zijn pose op het bankje weer in, in de vuile kleren van de dag tevoren.

 

Op 30 september 1932, een regenachtige dag, was Josepha Giacometti naar La Samaritaine gegaan om de spullen te kopen die haar broer nodig had om haar portret te tekenen.
De grote tekenmappen hinderden haar op de terugweg zo bij het lopen dat ze even op een bankje in de Jardin du Luxembourg ging zitten om uit te puffen.
Ineens merkte ze tegenover zich een clochard op die er zo beklagenswaardig uitzag dat ze zich over haar verlegenheid heen zette en besloot hem te laten zien dat ten minste één iemand in deze stad zich zijn lot aantrok.
Haastig pakte ze het schetsboek dat ze voor haar broer had gekocht en begon te doen alsof ze de arme stakker tekende. Helaas kwam de regen haar goede bedoelingen in de war schoppen, en terneergeslagen ging ze naar huis.
De volgende dag, geplaagd door wroeging dat ze de verschoppeling lafhartig aan zijn lot had overgelaten, ging ze terug naar het bankje in de hoop haar beschermeling
weer te zien en haar schijnvertoning te kunnen voortzetten.

De prullenbak

Toen Oskar Serti op 14 maart 1912 voor het eerst van zijn leven in Parc Güell kwam, viel hem meteen de frappante gelijkenis op met de omgeving waarin hij zich de ontroerende eerste ontmoeting had laten afspelen tussen Jeanne Bernstein en François Virteuil, de hoofdpersonen van zijn laatste roman.
Van het patroon van de wandelpaden tot het tapijt van dorre bladeren, alles was precies hetzelfde. Alleen de aanwezigheid van een prullenbak klopte niet met de realiteit van zijn boek. Een plotseling gevoel voor sfeer gaf Serti in dat de prullenbak zo weinig in harmonie was met het diepromantische karakter van de door hem beschreven scène dat hij besloot het ding los te wrikken en verplaatsen.
Maar nauwelijks had hij zijn armen om de bewuste prullenbak geslagen of hij zag twee mensen woedend naar hem kijken. Om zijn snode voornemen te verhullen, wilde hij doen alsof hij er met een zwierig gebaar iets in wilde gooien, maar bij het doorzoeken vond hij niets anders om te offeren dan een exemplaar van zijn eigen boek. Die heiligschennis ging hem te ver, en daarom voelde hij zich genoodzaakt om aan deze mensen de reden voor zijn vreemde gedrag te verklaren. Om zich duidelijker te rechtvaardigen las hij hun lange stukken uit zijn tekst voor.
Geen moment realiseerde hij zich dat die twee mensen hun irritatie ternauwernood bedwongen en helemaal niet naar hem luisterden, maar elkaar aankeken met de blik van geliefden die zich alles zouden laten welgevallen, desnoods de vernieling van een prullenbak, als ze eindelijk maar eens het plekje waar ze hadden afgesproken voor zich alleen konden hebben.