Het ministerie van oorlog

 

 

Op de ochtend van 6 april 1915 ontving Oskar Serti een epistel van het Ministerie van Oorlog waarin hij beleefd werd gesommeerd naar het front af te reizen.
Diezelfde nacht nog werd hij badend in het zweet wakker, gekweld door de angst dat de wereld onder zijn voeten wegzakte. Met een sprong stond hij naast zijn bed en begon te ijsberen in een poging weer bij zinnen te komen.
Allengs hervond hij zijn kalmte: hij raakte voorwaar in een staat van gelukzaligheid die hij sedert zijn prille jeugd niet meer gekend had. Hij ervoer opnieuw de zachte warmte die hem bekroop wanneer hij op zijn vader lag te wachten die met verende tred zijn kamertje zou betreden om hem een nachtkusje te geven.
In gepeins verzonken kwam Serti plots tot het besef dat hij niet langer meer zomaar rondjes aan het lopen was, doch een welbewust traject door zijn kamer aflegde. Zo mochten zijn voeten bepaalde stroken parket niet raken en andere juist weer wel.
Serti begreep toen dat hij instinctief, op volmaakt getrouwe wijze, het gekraak van de houten vloer had weten uit te lokken: het kraken dat zijn vaders passen begeleidde wanneer deze zijn kinderkamer binnentrad.
Nadat hij zich nog een tiental rondes door het geluid der planken had laten sussen, begon Serti zich kalm genoeg te voelen om nogmaals een poging tot slaap te ondernemen. Toch gaf hij er de voorkeur aan om tot in de kleine uurtjes te blijven ijsberen; geobsedeerd door het spookbeeld dat hij door terug naar bed te gaan het parket zou doen kraken net als zijn vader altijd deed, wanneer hij hem een kusje op het voorhoofd had gegeven en hem helemaal alleen achterliet...