De ezelwegen

 

We geven een persoonlijk voorbeeld. In gedachten verzonken, lopen we langs deze weg. We kijken enkel op om onze ezel een pak slaag te geven als hij tot de orde geroepen moet worden.
We zijn ervan overtuigd dat onze slagen een terechte straf zijn voor het dier, dat ze het logische gevolg zijn van een moreel oordeel. Helemaal fout. Een snel gewetensonderzoek zal aantonen dat deze slagen niets te maken hebben met de ezel, maar alles met ons. Hoe wij ons gedragen onderweg. Onze slagen zijn de hamerslagen van de rechter, die de komst aankondigt van een verrassende getuige en probeert de gesprekken te bedaren.
Maar de ezel is enkel een onvrijwillige getuige van ons leven. Hij kan niets voor ons doen. Door hem brutaal met de stok bij te sturen om onze interne strijd te sussen, dreigt hij zelfs een getuige à charge te worden. Een eeuwig verwijt. Een onderzoekende blik die een schaduw werpt over onze zuiverste gedachten.
Ons doel zal zo onhaalbaar lijken, dat we onze ezel zonder de minste wroeging kunnen blijven slaan. Onze slagen zullen niet meer zijn dan het mechanische typen van de griffier die het vonnis optekent.

Wanneer we onze ezel slaan of troosten, geven we hem namen die we net zo snel weer vergeten. Maar hoe dopen we hem met één echte naam? Het doopsel is een teken van hoop dat we geven aan mensen die we willen behoeden. Deze ezel, die we nochtans opzadelen met van alles en nog wat, is voor ons geen teken van hoop. We weten dat hij ons elk moment kan verlaten.
We praten tegen onze ezel als tegen de onbekende soldaat. Of hij nu bij ons hoort of bij de vijand. Maakt niet uit. Hoe noem je iemand die zoveel haat en medeleven heeft ondergaan? Hoe noem je iemand die misschien gedeserteerd was, als hij niet twee minuten eerder een pak slaag had gekregen? Zelfs de meest wijze landen, met al hun opgelegde herinneringen, hebben geen antwoord op deze vraag.
Misschien moeten we hem een toneelnaam geven, waaronder hij alle martelaars- en Judasrollen kan spelen die we van hem verwachten. Maar dat betekent dat we, door tegen hem te praten, zelf gaan meespelen in het stuk. Onder de naam die God ons heeft gegeven.

 

NB : Als de gelegenheid zich voordoet, mogen we niet aarzelen om met onze ezel langs te gaan bij het graf van de onbekende soldaat. Hij zal zich algauw op het gras storten om het op te eten. Eerst zullen we niet inzien dat het hem net zo toebehoort als aan die Ander, en we zullen zijn mond open wringen om het van tussen zijn tanden te trekken. Maar eens ons hoofd tussen zijn bijters zit, zullen we er de vermaalde chrysanten zien, de rozen druipend met speeksel en de halfvergane tulpen…
De ezel zal zijn tijd nemen om het gras te kauwen. Want hij heeft geen honger. Hij is enkel onze voorproever. Met zijn ogen van een geslagen hond proeft hij de ellende van de wereld, om ons te helpen dit zonder al te veel erg in goede banen te leiden.

Onze ezel denkt niet na over waar hij naartoe gaat. Links of rechts, het maakt hem niet uit. Hij gaat dood, dat is alles. Zijn enige prestatie is met zijn oren slaan en met zijn ogen knipperen om vliegen weg te jagen. Soms – en dit is de situatie die ons interesseert – blijft hij met zijn ogen knipperen, zelfs als er geen vliegen zijn. Op dat moment wordt het een beweging die gewoon wordt gedaan om de beweging. Tot in het oneindige. In deze wonderlijke mechaniek is zijn oog dat van iemand die slaapt. Maar dan een slaper die kijkt tot in het diepst van onze ziel. Dit oog, dat wij niet kennen, volgt ons de hele dag. Het zal zich in ons griffen, zoals sommige overdreven gewelddadige beelden zich in negatief op ons netvlies branden wanneer we onze ogen sluiten. 's Avonds zal het ons beletten om te slapen. We zullen draaien en keren in ons bed. Linkerzij, rechterzij, rug. We doen ter plaatse de weg van onze ezel over. Ten slotte zullen we, nadat we al onze ergernissen hebben verjaagd, langzaam maar zeker in een paradoxale slaap wegzinken.
's Ochtends wanneer we wakker worden, zullen onze benen zwaar aanvoelen, alsof we de hele nacht hadden gelopen in de tegenovergestelde richting van een wereld die draait op zichzelf. Alsof we nog geen stap verder gekomen zijn.

Om een probleem aan te pakken waarmee we obsessief bezig zijn, doe je er goed aan niet frontaal in de aanval te gaan. Door het onverhoeds te benaderen, zou het kunnen opschrikken en zich voor ons verstoppen. Een voorzichtige, geleidelijke aanpak is hier beter.
Net zo weten we, ondanks alle redenen die we verzinnen, nog steeds niet precies waarom onze ezel zo grillig is, of waarom we denken dat we hem tot bloedens toe mogen slaan als hij van zijn pad afwijkt of weigert door te lopen.

Laten we ons en zijn gedrag even vergeten. We doen nu ons uiterste best om het dier goed te laten genezen. Er wordt ons aangeraden de wonden zelf dicht te naaien, en het werk te versieren met fijne plantenmotieven. We nemen de omliggende natuur als inspiratiebron, om het onszelf makkelijk te maken. Zo leren we, wonde na wonde, de wereld die ons omringt beter kennen. We kiezen nu met zorg de stok die onze ezel zal slaan. Daarna naaien we de wonde dicht met het patroon van zijn bladeren.
Beetje bij beetje lijkt de ezel, nu overdekt met geborduurde blaadjes, meer op te gaan in de natuur. Zelfs wanneer hij van zijn pad afwijkt, lijkt hij nu deel uit te maken van het landschap. We hebben geen enkele reden meer om hem tot bloedens toe te slaan. Meteen de beste reden om ons grote wereldkruidenboek zo snel mogelijk af te maken.

Wat we proberen te verbergen, zelfs om de nobelste redenen, komt op zekere dag toch aan het licht. Zo beseft de ezel goed genoeg dat zijn huid, wanneer hij zijn last niet meer kan dragen, een mooie prijs zal opleveren om trommels en koffers van te maken. Hoe we ook ons best doen om hem te doen geloven dat het niet zo is. Toch kan dit vooruitzicht hem niet breken. Integendeel. Hij ziet wel wat in het idee om ooit op te gaan in het ritme van de wereld. Misschien is de natuurlijke manier waarop hij onze stokslagen incasseert wel begrijpelijk, in de zin dat dit leven, althans voor hem, één grote repetitie is voor die Grote Dag? De ezel treuzelt of stopt onderweg alleen om de drie slagen van ons te krijgen die aankondigen dat het doek opgaat voor het beloofde land.
Maar welk vooruitzicht hebben wij door hem zo te slaan? Wij, die het ideaal van de ezel missen?
Door de stok op te heffen tegen onze ezel, herhalen we elke dag de nobele handeling van de krijger die zich verweert tegen de angst voor de laatste Dag, om die terug te dringen. Die vrees besluipt ons elke dag op een andere manier; het is dus niet vreemd dat we, zoals elke goede muzikant, leren om onze slagen te variëren.

Ze zeggen dat een ezel – zeker met een pasgeboren kind op zijn rug – op elk moment kan stilhouden. Op deze weg of ergens anders. Zonder duidelijke reden. Als je hem weer in beweging wil zien komen, moet je hem zachtjes in zijn oor fluisteren. Niet dat deze methode ook echt werkt, maar dat is bijzaak.
Je richt je stem best goed op de oorschelp van het dier. Let daarbij maar niet op de afzetting op de groeven in het oor; dat is niet van de ezel zelf, maar van ongeduldige mensen die hem brutaal hebben uitgescholden. Hun – veel te luide – stem is onderweg bevroren.
Als onze woorden eenmaal zijn trommelvlies bereiken, zullen ze er als een vreugdekreet doorheen gaan. Dat is niet zo erg. De ezel zal niet bokken. Hij speelt dood. Of misschien is hij het wel. Om redenen die buiten onszelf liggen, duurt het zelfs jaren voor onze stem zich een weg heeft gebaand door het gehoor van de ezel. We zullen, tijdens dit proces, zelf een stuk ouder worden. Dat is geen probleem. De ezel zal nog steeds niet bewegen. Maar ook dat heeft geen enkel belang. Want we hebben het pasgeboren kind vlot naar de volwassenheid geleid.
Van dan af aan is het aan hem, of hij nog het geduld heeft om onze aanwezigheid te dulden aan zijn zijde. Of hij ons vooruit krijgt door ons zachtjes in het oor te fluisteren.