Beddenlaken

Het is onverdraaglijk te weten dat je ergste vijand in dezelfde stad woont. Zoiets kan je ertoe brengen te vertrekken, alles te verlaten. Je vrienden, je land, je taal.
En dan reis je naar de overzijde van de oceaan.
Elke dag opnieuw hoop je de kracht te vinden om terug te keren. Maar die kracht komt niet. Je blijft dus maar in je bed liggen. En omdat lafheid geen grenzen kent, bel je naar je ergste vijand zonder je kenbaar te maken. Je houdt een hoek van de deken voor de hoorn om je stem te vervormen. De tijd gaat voorbij, je begint te vergeten. Dan komt de dag dat je een knoop in de deken moet leggen om de volgende dag niet te vergeten dat je naar je vijand moet bellen. Maar je belt de volgende dag niet. Toch leg je elke dag een nieuwe knoop. Wanneer dan uiteindelijk je deken een snoer van knopen is, waardoor je niet kunt slapen, bel je zonder je stem te vervormen. En je vijand zegt: 'Kom terug, vriend, alles berust op een misverstand.'
En omdat de lafheid een eindeloos diepe put is, maak je de knopen in je deken los en je pakt er je boeltje mee en je keert terug naar je land. Toch weet je dat je nergens een verklaring zult vinden. Je keert terug omdat je er nooit in bent geslaagd te vertrekken. Omdat je een bed zonder knopen hoopt te vinden. Maar alles is veranderd in je land. Je vrienden herkennen je niet meer. Of ze begrijpen je niet meer, jullie spreken niet meer dezelfde taal. Daarom verberg je je hoofd, je hele lichaam onder de deken. En je loopt door de straten. Je voelt je licht, je lijkt te vliegen. Voor de eerste keer weet je het zeker dat er niets op je maag ligt.

Op een ochtend sta je als het ware oog in oog met de deken die je te drogen hebt uitgehangen. En je voelt je niet steviger dan die deken. En je voelt je even opgespannen als die deken. Maar je hebt, in tegenstelling met die deken, aan je voeten niet dat plasje dat jouw situatie een betekenis zou geven. Wat zou je graag een zweetplasje aan je voeten hebben! Dat zou bewijzen dat je niet ongevoelig bent; dat je ondanks je gebrek aan stevigheid toch nog iets zou kunnen voelen.
Je gaat dan maar naar de vrouw met wie je in die deken hebt geslapen. Maar ze is er niet. Je beukt haar deur in. Je zou daar iets van jezelf willen achterlaten, tonen dat je nog leeft, maar je vindt de woorden niet. Daarom steek je de stop in het afvoergat van de gootsteen, je draait de kraan open en je laat het water lopen totdat het overstroomt op de plankenvloer. Je maakt er een boeltje van, en je vertrekt. Je keert naar huis terug. Je kleedt je uit, draait je in die nog natte deken en gaat op het bed liggen. Je wacht. De koorts komt snel op. Je wordt klam. En wanneer je het geklop op de deur hoort, weet je, ondanks de koorts, wie het is. En ook al voel je je niet meer zo vief, toch heb je de moed om open te doen want je zweet eindelijk door alle poriën van je huid.

Op een ochtend word je wakker en je plakt tegen de dag die onder de deur gloort, je bent gewikkeld in de deken die de tocht buitenhoudt. Toch wacht je niet op iets speciaals. Niet op een belangrijke brief of een onverwachte bezoeker. Je weet niet waarop je wacht. Maar je blijft daar wel liggen. De kou komt onder de deur door. Na enige tijd koelt het deel van je lichaam dat aan de dag wordt blootgesteld zo af dat je je draait. Je draait het koude deel van jezelf naar binnen en het warme deel naar buiten. Dan is het alsof het in huis koud is en buiten warm. Dan zeg je dat het tijd is om weg te gaan. Je gaat naar buiten. Je getroost je niet eens de moeite om de deur te sluiten. Je loopt door de straten. Wanneer je het te koud krijgt, ga je voor de voordeur van een huis liggen. Heel je lichaam heeft het koud. Je probeert je vingers onder de deur te wurmen om de deken te grijpen die de tocht buitenhoudt. Maar binnen is er iemand die de deken angstvallig vasthoudt. Dan voel je de kou niet meer. Dit was de aanwezigheid waarop je wachtte.

Als je een huis koopt, dan doe je dat omdat je ernaar streeft te doen als iedereen.
En als je vrienden jouw huis in brand steken, dan doen ze dat alleen om te weten of je ze voldoende vertrouwt en in de deken gaat springen die ze voor je openhouden.
Zodra ze je opvangen, beginnen ze te lachen terwijl ze elkaar in de ogen kijken. Ze denken dat ze je hebben teruggevonden. Ze schudden uit alle macht met de deken om je te jonassen als een poesjenel.
Je lacht ook, maar niet met hen. Je lacht omdat je je, telkens ze jou in de lucht gooien, ver van alles voelt.